
Jurisprudentie
AP0943
Datum uitspraak2004-05-19
Datum gepubliceerd2004-06-07
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 03/591 WRO ZWA
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-06-07
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 03/591 WRO ZWA
Statusgepubliceerd
Indicatie
Hornbach is eigenaar van een perceel met daarop een tuincentrum aan de Einighauserweg/Ur-monderweg te Geleen. Hornbach wenst de huidige bebouwing op het perceel aan te passen en in te richten ten behoeve van een bouwmarkt annex tuincentrum.
Uitspraak in hoger beroep bevestigd; LJN AS5502
Uitspraak in hoger beroep bevestigd; LJN AS5502
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr. AWB 03 / 591 WRO ZWA
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
Hornbach Holding B.V., gevestigd te Nieuwegein,
Hornbach Bouwmarkt B.V., gevestigd te Nieuwegein
en Hornbach Real Estate Geleen B.V., gevestigd te Sittard-Geleen,
eisers,
en
de Raad van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder.
Datum bestreden besluit: 20 februari 2003.
Kenmerk: 2003/109470.
Behandeling ter zitting: 16 maart 2004.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers (hierna te noemen: Hornbach) tegen verweerders besluit van 30 mei 2002 waarbij een verzoek van Hornbach om ten aanzien van een aan Hornbach in eigendom toebehorend perceel een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van die wet te verlenen ongegrond verklaard en het besluit van 30 mei 2002 gehandhaafd.
De gemachtigde van Hornbach, mr. G.H.J. Heutink, advocaat te Amsterdam, heeft daartegen namens Hornbach beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van Hornbach gezonden. Mr. R. Stiekema, advocaat te Waalre, heeft namens verweerder een verweerschrift ingezonden, dat eveneens in kopie aan de gemachtigde van Hornbach is gezonden. De inhoud van deze stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 16 maart 2004.
Op deze zitting zijn namens eisers verschenen mr. Heutink voornoemd, mr. J.M. Van Papendrecht, [A], directeur Hornbach, en [B], hoofd acquisitie Hornbach.
Namens verweerder zijn ter zitting verschenen mr. Stiekema voornoemd en J.E. Day, ambtenaar der gemeente.
II. OVERWEGINGEN.
Hornbach is eigenaar van een perceel met daarop een tuincentrum aan de [A-weg/B-weg] te Geleen. Hornbach wenst de huidige bebouwing op het perceel aan te passen en in te richten ten behoeve van een bouwmarkt annex tuincentrum. Het plan voorziet in een tuincentrum van 4.580 m² verkoopvloeroppervlakte (vvo), een bouwmarkt van 8.778 m² vvo, een drive-in voor bouwmaterialen van 1.087 m² vvo en een buitenverkoopterrein ten behoeve van het tuincentrum van 1.560 m² vvo. De gemachtigde van Hornbach heeft daartoe, aangezien een bouwmarkt ter plaatse in strijd is met het bestemmingsplan, bij brief van 11 oktober 2001 aan verweerder vrijstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO gevraagd en, aangezien het vigerende bestemmingsplan ouder is dan tien jaren, tevens verzocht met betrekking tot het perceel een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de WRO te nemen.
Bij besluit van 30 mei 2002 heeft verweerder beide verzoeken afgewezen. Verweerder heeft daartoe overwogen dat:
- Hornbach het voornemen heeft het bestaande tuincentrum enigermate in te krimpen en het bestaande pand uit te breiden met een bouwmarkt met een vvo van iets meer dan 10.000 m²;
- dat deze plannen afbreuk doen aan de thematisering "tuin en groen" van het voor het betreffende gebied, een zogeheten PDV-lokatie, opgestelde voorontwerp bestemmingsplan "Tuinboulevard";
- dat volgens dit voorontwerp-bestemmingsplan voor maximaal 6.000 m² vvo ruimte voor bouwmarkten bestaat en dat dit oppervlak reeds aan de Gamma-bouwmarkt is vergund;
- dat bij medewerking aan het bouwplan van Hornbach het beleid inzake de verplaatsing van detailhandelvestigingen naar onderhavige PDV-lokatie in het gedrang zal komen;
- dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat op deze PDV-lokatie nog vvo voor het segment woninginrichting dient te worden ingeruimd.
Verweerder heeft derhalve geweigerd een voorbereidingsbesluit voor het perceel van Hornbach af te geven. Bijgevolg is, nu voor een vrijstelling van het bestemmingsplan is vereist dat er een voorbereidingsbesluit geldt, ook de verzochte vrijstelling geweigerd.
De gemachtigde heeft daartegen bij schrijven van 26 juli 2002 bezwaar gemaakt.
Hornbach heeft ter hoorzitting van de Hoor- en Adviescommissie van verweerders gemeente op 12 september 2002 alsmede bij brief van 17 september daaraanvolgend de bezwaren nader toegelicht.
Op 17 oktober 2002 heeft voormelde commissie verweerder geadviseerd omtrent de op de bezwaren te nemen beslissing.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, op voorstel van BenW van verweerders gemeente van 7 januari 2003, de bezwaren ongegrond verklaard.
Hornbach kan zich daarmee niet verenigen. Haar gemachtigde heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
- Een verzoek om een voorbereidingsbesluit te nemen moet worden beoordeeld aan de hand van de vraag of, ter wering van ontwikkelingen die niet binnen het toekomstig ruimtelijk beleid passen, voor het betreffende plangebied voorbereidingsbescherming moet gelden;
- Door het ontbreken van een voorbereidingsbesluit te hanteren als grond voor de weigering van de vrijstelling en niet de vrijstellingsprocedure van de WRO te volgen heeft verweerder in strijd met het verbod van détournement de pouvoir gehandeld;
- De thematisering "tuin en groen" in het voorontwerp bestemmingsplan is in strijd met artikel 10 van de WRO doch is bovendien, aangezien in het voorontwerp ook de bestemming bouwmarkt voorkomt, op zichzelf onvoldoende voor weigering van het voorbereidingsbesluit respectievelijk de vrijstelling;
- Het door verweerder aangehaalde verplaatsingsbeleid is nergens geregeld en staat los van de ontwikkelingen op het perceel van Hornbach;
- De beperking van het vvo voor bouwmarkten in het voorontwerp-bestemmingsplan is in strijd met artikel 10 van de WRO, aangezien de door Hornbach gevraagde toevoeging niet leidt tot een duurzame ontwrichting van de detailhandelstructuur in de regio Sittard-Geleen; dit blijkt uit de resultaten van een distributie-planologisch onderzoek dat in juli 2002 door Ecrys-Kolpron is uitgevoerd; daaruit blijkt tevens dat de argumenten om niet méér dan 6.000 m² ten behoeve van bouwmarkten toe te staan niet meer als grondslag voor de onderhavige weigering van een voorbereidingsbesluit respectievelijk vrijstelling kunnen dienen;
- Verweerder heeft voor de onderhavige PDV-lokatie reeds een voorbereidingsbesluit genomen en vrijstelling verleend ten behoeve van een bouwmarkt van Gamma, hetgeen betekent dat er geen ruimtelijk-planologische argumenten bestaan om het verzoek van Hornbach af te wijzen;
- Verweerder had het verzoek moeten beoordelen aan de hand van het voorontwerp-bestemmingsplan en het vigerend beleid, en niet mogen wachten op beleidsvoornemens zoals de nog vast te stellen regionale structuurvisie.
De rechtbank heeft te beoordelen of verweerder op goede gronden zijn besluit om ten aanzien van het eerderbedoelde perceel van Hornbach geen voorbereidingsbesluit en geen vrijstelling te verlenen in bezwaar heeft gehandhaafd.
Het perceel in kwestie is gelegen binnen het - ten tijde van de aanvraag alsmede ten tijde van het bestreden besluit - vigerende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdzaken van de gemeente Sittard" en heeft ingevolge dat plan een agrarische, derhalve met eisers bouwplannen strijdige bestemming.
Artikel 19, eerste lid, van de WRO luidt:
1. De gemeenteraad kan, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
3. Burgemeester en wethouders kunnen eveneens vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Het derde lid van artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.
4. Vrijstelling krachtens het eerste lid wordt niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor
a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Blijkens de parlementaire geschiedenis (TK 1996-1997, 25311, nr. 3, p.7) is de wijze waarop een project ruimtelijk wordt onderbouwd bewust vormvrij gehouden. Ook hoeft de ruimtelijke onderbouwing niet in alle gevallen even omvangrijk te zijn. Indien de grondslag voor de vrijstelling gelegen is in reeds door de gemeenteraad vastgesteld beleid, kan in het vrijstellingsbesluit voor de ruimtelijke onderbouwing van het beoogde project veelal volstaan worden met een verwijzing naar dit beleid, in die zin dat het voorgenomen project past in dat beleid. In de parlementaire geschiedenis wordt expliciet vermeld dat hierbij gedacht kan worden aan een ontwerp-bestemmingsplan.
Vaststaat dat onderhavig bouwplan niet behoort tot de onder het tweede of derde lid van artikel 19 van de WRO bedoelde gevallen en dat derhalve voor realisering van de bouwplannen van Hornbach een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid van artikel 19 WRO is vereist.
Aangezien het vigerende bestemmingsplan meer dan tien jaar oud is geldt in dit geval, gelet op het vierde lid, aanhef en onder b van artikel 19 als (formele) voorwaarde voor het verlenen van vrijstelling dat er voor het perceel waarop Hornbach zijn plannen wenst te realiseren een voorbereidingsbesluit geldt. Vaststaat dat ten tijde hier in geding geen voorbereidingsbesluit gold.
Hornbach is van mening dat verweerder voor het perceel een voorbereidingsbesluit had moeten nemen, aangezien het naar haar mening wenselijk is dat voor het plangebied van het voorontwerp-bestemmingsplan "Tuinboulevard" voorbereidingsbescherming geldt. Voor het geval het voorbereidingsbesluit mocht worden geweigerd op grond van argumenten die tevens in het kader van het verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan een rol zouden hebben kunnnen spelen, wijst Hornbach erop dat er volgens haar een voldoende ruimtelijke onderbouwing is te geven voor haar bouwplan.
De rechtbank merkt naar aanleiding van dit standpunt van Hornbach ten aanzien van de beoordeling van een verzoek om een voorbereidingsbesluit te nemen op dat bij de toepassing van artikel 21, eerste lid, van de WRO slechts aan de orde is dat de gemeenteraad, gelet op de gevolgen die het inwerkingtreden van het voorbereidingsbesluit kan hebben, verklaart dat voor een bepaald gebied een bestemmingsplan wordt voorbereid. Daarbij komt de gemeenteraad, in aanmerking genomen de bewoordingen van artikel 21, eerste lid, van de WRO en de aard van de bevoegdheid die daarin aan hem is toegekend, een ruime mate van beleidsvrijheid toe. Dit betekent dat indien een voorbereidingsbesluit wordt genomen teneinde een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid juncto het vierde lid, van de WRO ten behoeve van een bouwplan mogelijk te maken, zoals in dit geval, slechts dan aanleiding zal zijn voor de conclusie dat de gemeenteraad niet in redelijkheid tot weigering van een voorbereidingsbesluit heeft kunnen overgaan, indien er geen twijfel over kan bestaan dat het voorgenomen bouwplan in het toekomstige planologische kader voor het betreffende gebied past. Een dergelijk geval doet zich hier niet voor.
Niet kan worden gezegd dat ten tijde van het bestreden besluit duidelijkheid was of in de toekomst planologisch ruimte zal bestaan voor een bouwmarkt op het perceel van Hornbach.
Hornbach heeft in beroep verwezen naar de resultaten van een onderzoek door Ecorys-Kolpron van 22 juli 2002, onder overlegging van het desbetreffende rapport, waaruit zou blijken dat de bouwmarkt van Hornbach niet zal leiden tot een ontwrichting van de detailhandelstructuur in de regio Sittard-Geleen. Blijkens de gedingstukken en hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard hebben die gegevens in bezwaar echter niet aan verweerder ter beschikking gestaan. Uit die gegevens volgt dan ook niet dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Voorts is de rechtbank opgevallen dat in voormeld rapport marktruimte voor een bouwmarkt van 4.630 m² vvo aanwezig wordt geacht, terwijl Hornbach voornemens zien op een bouwmarkt van 8.778 m² vvo.
Ook indien er wel marktruimte voor 8.778 m² vvo zou zijn, kan daaruit, zoals verweerder terecht opmerkt, niet worden geconcludeerd dat verweerder een voorbereidingsbesluit had moeten nemen, nu voormelde marktruimte verweerder geenszins kan binden die marktruimte op de door Hornbach gewenste lokatie en in de door Hornbach gewenste omvang in te vullen. Ook kan niet worden gezegd dat verweerder in redelijkheid geen rekening heeft mogen houden met de mogelijkheid dat het totaal voor detailhandel beschikbare vloeroppervlak binnen het plan "Tuinboulevard" mede zal moeten worden aangewend voor de woninginrichtingbranche.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, in het licht van zijn ruime discretionaire bevoegdheid in dezen, gelet op het vorenstaande, terecht en op goede gronden geweigerd om ten aanzien van het perceel van Hornbach een voorbereidingsbesluit te nemen. Gelet daarop ontbrak de mogelijkheid tot het verlenen van een vrijstelling van het bestemmingsplan, zodat ook de vrijstelling terecht niet is verleend.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.G.M. Jansberg, in tegenwoordigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2004 door mr. Jansberg voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. A. Zweipfenning w.g. A.G.M. Jansberg
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op:19 mei 2004
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.